Wat zijn de mogelijkheden van leren met technologie? Hoe kunnen we dit verwerken in onze leer- en ontwerptrajecten? Nieuwsgierig naar het antwoord op deze vragen verdiepen Mariël Rondeel en Arjan de Hoog zich in bronnen over dit onderwerp en delen zij ervaringen. Tot aan de zomer bloggen zij daar elke twee weken over.
Sprint
Het boek Sprint (J. Knapp, J. Zeratsky en B. Kowitz) gaat over een uniek proces waarbij je in vijf dagen een innovatief idee concreet maakt. Dat idee kan een nieuw product of een nieuwe dienst zijn, maar ook het ontwerp van een (blended) leertraject, een online community, een e-learning of een tool voor het ondersteunen van informeel leren. De eerste dag staat in het teken van het formuleren van de centrale vraag. Op dag twee bedenkt iedereen die meedoet in het sprintteam een antwoord op die vraag. Op de derde dag kiest men het beste antwoord, waarna op dag vier daarvan een prototype wordt gemaakt. Tijdens de vijfde dag test je het prototype bij de gebruikers en trek je lessen.
Overlap met ons werk
Ik gaf dit boek ooit cadeau aan een deelnemer van de FCE leergang die ik begeleid over ontwerpen en adviseren. Omdat ik zelf al vaker een snelkookpan ontwerpweek begeleidde werd ik ook nieuwsgierig.
Bij het lezen van het boek herkende ik veel elementen die ook terugkomen in onze manier van werken. Door elke dag in het teken te zetten van een bepaalde processtap zorg je voor focus en creëer je een structuur die je stimuleert om elke dag toe te werken naar een resultaat. Ook de rol van de beslisser is herkenbaar en van groot belang. Als je in een week iets neer wilt zetten, dan is er iemand nodig die de knoop doorhakt bij te maken keuzes. Dan kun je vaart blijven maken. Het is goed als mensen weten wie de beslisser is en er deelgenoot van zijn van als de beslissing genomen wordt. Dat geeft openheid, omdat het besluitvormingsproces niet plaats vindt achter gesloten deuren maar in aanwezigheid van de mensen die ermee verder moeten.
Ik zie ook elementen die Sprint toevoegt aan de manier waarop wij een snelkookpan ontwerpweek inrichten en begeleiden. Bij het testen van een prototype op vrijdag bevragen ze maar vijf respondenten. Ze zien dan al voldoende patronen om te kunnen leren wat werkt en wat niet. Dat is best een gewaagde aanpak. Ik kan mij voorstellen dat dit voor een test best goed kan werken.
Tijdens de week zelf ben ik er echter voorstander van om zoveel mogelijk mensen ('critical friends') te betrekken bij wat er elke dag tot stand komt. Deze relationele aanpak zorgt ervoor dat mensen dezelfde opvattingen ontwikkelen over de beste antwoorden op de centrale vraag en bevordert het draagvlak voor het uiteindelijke resultaat.
Een ander element dat ik mooi vind in Sprint is dat er geen digitale communicatiemiddelen zijn toegestaan in de eerste drie dagen van de week: de geen-apparatenregel. Dit voorkomt afleiding, houdt de vaart erin en helpt om snel tot een oplossing te komen voor de ontwerpvraag.
Kwaliteit in vijf dagen, kan dat wel?
Voor mij gaat het er om dat je iets niet tot in detail ontwerpt in zo’n week. Dit is ook het uitgangspunt van de auteurs. Het gaat er namelijk om dat je iets maakt waarin iemand zich kan inleven. Daarom concentreer je je op de 'buitenkant' van het ontwerp en ontwikkel je pas na de sprintweek de achterliggende systemen. Tijdens de test leg je deze buitenkant voor aan de toekomstige gebruiker om in te schatten of het idee kansrijk is.
De structuur van Sprint helpt je om niet te ver te gaan in het ontwerpen. Het is dus vooral een kwestie van jezelf beheersen. Het helpt daarin ook om te bedenken dat je het wiel niet steeds opnieuw hoeft uit te vinden. Sprint moedigt juist aan om te onderzoeken wat andere vakgebieden doen en dat te gebruiken bij het oplossen van je ontwerpvraag.
Is het zo gemakkelijk als het lijkt?
Ik vraag me af of het lukt om een sprintweek toe te passen als je helemaal geen ervaring hebt met het begeleiden van een groep. Lukt dit je als je nog nooit een ontwerpproces hebt begeleid? De auteurs doen een beetje als hoe het is met een goed kookboek: je volgt de stappen en er komt altijd iets lekkers uit. Zo simpel is het niet. Het aanvoelen van de dynamiek in zo’n proces is enorm belangrijk. Wanneer versnel je en laat je de beslisser knopen doorhakken, wanneer is het beter om te vertragen omdat er nog iets zit dat uitgezocht moet worden? Het helpt als je hier een antenne voor hebt ontwikkeld.
Words create worlds
De auteurs van Sprint hebben niet alleen nagedacht over het proces, maar ook over de taal die ze gebruiken. Creatieve termen als 'Los de buitenkant op’ en ‘Alleen samenwerken’ komen met regelmaat voorbij. Het is al tijden bekend dat het beter werkt om eerst individueel te brainstormen en het daarna in een groep bij elkaar te brengen. Doordat de auteurs de woorden ‘Alleen samenwerken’ gebruiken, klinkt het heel logisch.
Het werkt voor mij heel goed als je ergens een prikkelende naam voor bedenkt. Dan spreekt het nog meer aan. Zelf bedenk ik nu ook pakkende titels voor de dingen die ik aan klanten voorleg. Words create worlds. Het is sticky.
Waar wil je mee aan de slag?
Er zijn allerlei handige tools die worden aangeboden in het boek. Aan het einde van het boek wordt ook nog eens een hele checklist gegeven om het overzicht te houden. Ik zou zelf wel eens aan de slag willen met:
- De flitsende demo’s: in 3 minuten presenteer je vergelijkbare oplossingen uit een ander vakgebied voor jouw ontwerpvraag. Op basis van dit ruwe materiaal maak je iets nieuws en origineels. De gedachte achter de demo's is dat de ideeën die tot de beste oplossingen leiden, vaak afkomstig zijn van soortgelijke problemen in andere omgevingen.
- De 4 stappen schets: systematisch werk je ruwe aantekeningen uit tot concrete schetsen van ideeën. Dat doe je onder andere door middel van een snelle schetsoefening, de 'krankzinnige 8-en'. Dit lijkt op de brainwriting methode.
- De openingsscène: het komt best vaak voor dat we een traject ontwerpen, maar daarbij niet stilstaan bij hoe deelnemers in het traject terecht komen. Door het maken van een storyboard moet je bewust nadenken over de openingscène waarin de lerende voor het eerst kennis maakt met een leerinterventie.